Doorzoek deze site:
Wat zijn wij aan het doen?

14 augustus 2004

Stijlbreuk? Drama? Het zijn woorden die, allebei, inadequaat zijn om te beschrijven wat er gebeurde. De Dodentocht was, dit jaar, in 'Chinese' zin, een interessante ervaring.

Dat begon al een paar dagen ervoor. Met de kennis die we het jaar ervoor opdeden in de achterzak (toen bleek dat we teveel fruit en te weinig Red Bull meehadden), het toegenomen aantal lopers indachtig (12, ditmaal, naast 3 man support), en goed geluisterd hebbende naar zowel de tips tijdens het afgelopen jaar (zo opperde Anne-Jan Telgen, leiding van een Scoutinggroep die zich specialiseert in het winnen van (hard)loopwedstrijden, om net als zij daar, ook onze lopers onderweg te voorzien van in water opgeloste vitaminetabletten) als de reacties op de support die wij verleden jaar leverden (laaiend enthousiast, met 1 aanmerking: er moest soep komen), wist ik wat me te doen stond.

Maar de tegenslagen waren niet van de lucht. De eerste was een aangekondigde: Marco Neumann zou niet mee-supporten, want ging in plaats daarvan lopen. Op zich bewonderenswaardig. Bovendien leek het me geen probleem, omdat ik inmiddels zelf over een rijbewijs beschikte. Maar dat bleek niet bruikbaar te zijn. Want als je een rijbewijs korter dan 6 maanden hebt, mag je er geen auto mee huren. Dat probleem loste zich op doordat ik Lourens Dinger (al langer in bezit van een rijbewijs) bereid vond Marco Neumann's plaats in te nemen.

Toen volgde het financiële probleem. Ik becijferde zo'n 300 euro nodig te gaan hebben voor de inkopen, buiten borg voor de meerpersoons bus. En die had ik wel, maar, bleek mij te laat (want korter dan twee dagen tevoren, de tijd die over een overschrijving langs andere weg heengaat), alleen op rekeningen waarvan ik niet met een pinpas kon opnemen. Dus toen ook mijn creditcard geen soelaas bleek te bieden (limiet bereikt), ontstond een probleem. Ik probeerde daarom iemand uit de Soc.-gelederen bereid te vinden mij die 300 voor te schieten, maar ving bot bij achtereenvolgens Max en Jochem. Gelukkig, en tot zijn grote verdienste, bood ook hier Lourens Dinger uitkomst. Hij leende mij 1 dag lang 500 euro, op de dag dat ik met mijn Greenwheels de boodschappen ging doen.

Die Greenwheels betaal je 1x per maand, dus dat was in ieder geval géén probleem. Ermee reed ik dus, op de donderdag, naar Winkelcentrum Schalkwijk, waar ik Dinger ontmoette, daar in een karretje van de Gemeentereiniging, waar hij namelijk via Randstad Uitzendbureau emplooi had gevonden. Bizarre uitwisseling, van cashflappen, op een parkeerterrein. Met zo'n bebaarde Gemeentereiniger erbij die dan zegt: "Geef dat maar aan mij; zo, eentje voor jou, eentje voor mij, eentje voor jou, eentje voor mij...". "Het doet mij deugd te zien dat er weinig veranderd is, bij de Gemeentereiniging", sprak ik tot zijn schok (ik werkte ooit twee dagen bij de Gemeentereiniging, ook voor Randstad).

Vervolgens bestormde ik achtereenvolgens Aldi en MAKRO, waarbij mij bleek dat de 500 maar net toereikend was. Dat kwam enerzijds doordat de MAKRO mij ook nog verleiddde tot impuls-aankopen, maar anderzijds en vooral omdat vitamine-tabletten (en Isostar-hydratatietabletten, die ik, gelet op de benodigde hoeveelheden, ook kocht toen ik de volledige voorraad vitamine-tabletten van de MAKRO, bij de Aldi verkopen ze er geen, al had opgekocht) een godsvermogen kosten.

Maar zo waren, na vijf uur winkelen, de boodschappen er wel (buiten twee trays Red Bull, die wij daarom de ochtend van de vrijdag nog even bijkochten bij de VOMAR - dat kon dan weer van mijn geld, dat inmiddels was overgeboekt, en waarvan ik inmiddels ook Dinger's 500 had terugbetaald, al was die wegens verdiscontering nog niet bij hem binnengekomen), en de volgende dag bleek de borg geen probleem, omdat Dinger's creditcard daar nog soelaas voor bood. Dus dat was allemaal prachtig, en daarom laadden wij die ochtend in opperbeste stemming de 9-persoons Ford Transit vol met de boodschappen uit de Greenwheels, voor de burelen van de firma Bouwens.

Eenmaal de Greenwheels verherverparkeerd in de parkeergarage bij het Houtplein, begaven wij ons vervolgens terug naar mijn huis, waar wij naast Erik-met-LandRover, ook (na enig wachten, dat gelukkig zo lang duurde dat Dinger nog even terug op en neer kon rijden naar Bouwens, waar hij zijn creditcard had laten liggen, en dat wij overigens in de regen deden, want de weergoden waren ons bozig gezind, dus het kletterde prettig) Dodentochtgrootmeester Johan van Dijk troffen. Met hem in de Transit bij Dinger, en mij in de LandRover bij Erik, trokken wij vervolgens naar het Jaarbeursplein te Utrecht.

Photo: Anita Willemsen


Daar was het gelukkig droog, en prettig. Niet in de laatste plaats omdat zich hier probleemloos de groep completeerde, met Anita Willemsen, Ronald Fischer, met zijn neefje Jesse Fischer en zijn kennis Boyke Akkermans (Jesse had aan een ontbijttafel geroepen dat 100 kilometer "voor mietjes" was en was daarom door Ronald overgehaald het dan zelf maar eens te doen - dat hij nog maar 14, en dus 2 jaar beneden de minimaal toegestane deelnameleeftijd was, was voor een oud-legionair als Ronald natuurlijk geen onoverkomelijk probleem; en Boyke had zich in een ander gesprek met Ronald ook geïnteresseerd betoond, dus was daarom, kort voor zijn vertrek naar Japan voor zaken, ook van de partij), Marco Neumann en Raymond de Gisser en, de als altijd ongelooflijke, drs. H.P. van der Schelden (de heren Swarts en Telgen reisden apart, per Audi, vanuit het oosten des lands, en Dhr. van Geyningen wachtte ons in het Brabantse af).

Als altijd ongelooflijk, want ditmaal droeg hij een fez. Die paste dan wel weer uitstekend bij de vlagstaal, van de verenigingsvlag, die hij vervolgens met Erik Kuijken voorop de LandRoverboeg bevestigde, bij wijze van standaard (volgens Schelden verkeerdom, maar volgens mij beter, omdat nu de wapentekst leesbaar was, van de zijkant). Het leverde een plaat op die een Marokkokorps uit het Interbellum niet zou hebben misstaan.



Pret en voorspoedigheid duurden wat voort - want bij wegrestaurant De Lucht West, nabij Den Bosch, troffen wij probleemloos Albert van Geyningen, daar afgeleverd door zoon Vandy. Leuk! Zagen we die ook nog eens (want dat was lang geleden)! Het ging hem uitstekend, als pantserinfanterist, en het deed ons genoegen dat te mogen waarnemen.

Fluks verder, trokken wij, ook nog voorspoedig, om Antwerpen heen (dat wilden we sowieso, omdat de Antwerpse Ring grootscheeps in de verherverbouwing was) totdat we in Lier strandden. Daar bleek namelijk dat het niet alleen vanwege de Antwerpse Ring (daar hadden we bij de eerste paar Wandelsoc.-edities van de Dodentocht behoorlijk verschrikkelijke toestanden meegemaakt, qua stilstaan in ellenlange files) maar goed was dat wij vroeg vertrokken waren.

Photo: Anita Willemsen Photo: Anita Willemsen


Want nadat wij hier, van bijna mijn laatste geld, voor 50 euro(!) nog even een 5-bij-6 dekzeil hadden aangeschaft, bij de Bricorama (verder prima zaak, al wordt deze vestiging binnenkort een Gamma), tegen de regen, bleek de linkerachterband van de Ford lek. Er zat een flinke spijker in en dus stonden wij een uurtje of twee stil, bij de Auto5 om de hoek. Prima zaak, waar Erik, met door mij telefonisch verkregen toestemming van Bouwens Haarlem, een nieuwe band om het Transitwiel liet leggen (opdat wij nog een reserve zouden hebben). Die band kostte mij definitief de rest van mijn liquide (voorschiet)middelen, want zo'n 125 euro, maar ik was er allang blij mee.

Blij was ik trouwens sowieso, om enerzijds de sanitaire opluchting (want het supermarkt-restaurant om de hoek bood een prima plee, en dus ook Marco Neumann hoognodige uitkomst, al was het een bizar toilet, vanwege de teksten op de muur: "Alle buitenlanders het lant uit", met daaronder "Leer eerst eens fatsoenlijk Nederlands schrijven, smerige buitenlander!"), en anderzijds de zotheid (want Albert van Geyningen probeerde, met een van mij geleende schaar, Ronald Fischer een korter nieuw kapsel aan te meten dan waarvan die gediend was, en Schelden paradeerde rond in, naast fez, djellaba - dit korte tijd, met een walkie-talkie van Erik gewapend, toch zwijgend, omdat hij een weddenschap van vijf euro met Fischer had dat hij geen vijf minuten zijn bek kon houden; daarna was zijn gebral over het succesvol verdienen van die vijf euro natuurlijk niet van de lucht).

Een korte puzzelrit over de Antwerpse b-wegen later, bevonden we ons dan toch in Bornem, nota bene op datzelfde veldje waar we vorig jaar ook geparkeerd hadden. Dat bleek nog steeds een prima idee, want bood een rustige plek voor het invetten en omhangen van onze lopers. Toen die eenmaal opgetiefd waren (aan meegaan het centrum in hadden wij dit jaar weinig behoefte - daar is het maar druk, en omdat je kort na het vertrek toch moet inpakken voor het wegrijden naar de eerste rust, heb je weinig aan dat hele heen- en weergeloop) konden wij van de rust gaan genieten, en leunden wij daarom tevreden achterover in de auto's, terwijl de regen bij bakken op ons neersloeg.

Photo: Ben Jeursen


De bui voorbij, besloten we op weg te gaan naar de eerste pleisterplek: de parkeerplaatsen tegenover het uitvaartcentrum te Wintam. Onderweg beschadigde Dinger onbedoeld de Mercedes, door één van de spiegelkappen op een smal landweggetje te barsten te rijden tegen een snood uitstekende tak, maar voor de rest kwamen wij, zowel dankzij de ervaring van verleden jaar als de, door Erik, nieuw aangeschafte stafkaarten van de regio, probleemloos daar.

En daar maakten wij hernieuwd vriendjes met WSV 'De Schorrestappers' die, net als verleden jaar, het hele uitvaartcentrum hadden afgehuurd als rust, en van wiens gastvrijheid wij daarom dankbaar gebruik maakten, inzake water en toiletten. Maar eerst parkeerden wij LandRover en Ford naast elkaar, met een wagenbreedte ertussen, zodat we die konden overspannen met het versgekochte zeil.

Photo: Anita Willemsen Photo: Ben Jeursen


Dat het direct begaf, bij vastbinden op de daarvoor bedoelde ringen. Lekker kwaliteitje, voor die 50 euro. Maar we kregen het wel zo vast dat het daadwerkelijk hielp tegen de regen, en daar ging het om. Vervolgens trad er weer rust in (waarin ik de voorraden voorbereidde en aan Dinger uitlegde wat ik ermee van plan was), tot een uur of twaalf. Tegen die tijd begonnen, in inmiddels stromende regen, de hardlopers (waaronder, als altijd, Koen Straesser, die ik met zo'n acht-per-uur langs zag stiefelen) plaats voor de wandelaars, en ging ik dus langs de weg staan, om de onze naar onze rust te dirigeren.

Photo: Ben Jeursen Photo: Ben Jeursen Photo: Ben Jeursen


Dat was geen overbodige luxe, want het was aardedonker, het zicht werd ernstig bemoeilijkt door de harde regen, wij stonden in een zijstraat die alleen de lopers van vorig jaar zich mogelijk konden herinneren, en we stonden er voor meer lopers dan onze eigen. Dat kwam zo: het verslag van verleden jaar gelezen hebbend, en in de wetenschap dat ik dit jaar weer support ging verlenen, had Marc Poelen, Nederlands reservist in het Duitse leger, en mijn wandelgenoot uit het Ierse en eerder, mij verzocht van die support gebruik te mogen maken (exclusief vervoer dan, want hij kwam met een wandelmaat, Gerhard, mede-reservist, uit het Duitse rijden).

Photo: Ben Jeursen Photo: Ben Jeursen Photo: Anita Willemsen


Ik zag daar geen probleem in, dus zei: "Prima, als je maar meelapt aan de voorraden". Zo gezegd, zo gedaan. En dan was er ook nog Klaus Pläschke geweest, de grote bebaarde Duitser uit het Vlaamse, ook zo'n wandelgenoot, uit het Bernse, de Wellingborough en van de Vierdaagse. Die had in de week voor de Dodentocht gemaild of wij nog gingen en dus had ik geantwoord: "Jazeker, kom maar een kop koffie halen bij ons". En diezelfde uitnodiging had ik ook nog maar gedaan richting Ben Jeursen, immers al heel lang Kennis van de Wandelsoc., en ook van de partij, dit jaar.

Photo: Ben JeursenEn zo werd het een drukke boel onder het dekzeil, want ik wist ze er allemaal uit te halen, al turende door de regen. Dat ik die vier extra personen had uitgenodigd viel overigens niet bij al onzer in goede aarde, omdat ik nog geen kans had gezien het iedereen uit te leggen (hoewel ik het, qua Marc en maat, had aangekondigd in de voorafgaande mail) - ik stond tenslotte langs de weg om ze te waarschuwen voor de rust, dus kon niet van die plek voordat ze er allemaal waren. Dat nam niet weg dat iedereen blij was met wat we boden, temeer daar het slechte weer voor afgrijselijke taferelen had gezorgd, in het Enge Bos, aan het begin van de tocht.

Toen onze lopers eenmaal weer wat droger en opgewarmd verder getrokken waren, keerde ik terug naar de auto's, van zins mij in mijn droge tweede set kleding te steken. Dat was wel even nodig, omdat ik gaandeweg het wachten niet alleen doorweekt, maar ook flink onderkoeld was geraakt. Dat werd in de hand gewerkt door mijn schoeisel: omdat ik nog lang niet hersteld was van de ballonvoet die het gevolg was van de opeenvolging van MESA, Castlebar en Nijmegen, was ik gedwongen sandalen te dragen: het enige dat ik had waar ik inpaste (maar anders had ik er ook voor gekozen, omdat ik ook nog herstellende was van blaren, en de boel dus zoveel mogelijk wilde laten ademen). Doornatte ijskoude klompvoet was het logisch gevolg. Dat ik niettemin Erik's aanbod van hem een regenjas en/of maat-te-grote-kisten aan te trekken afsloeg, had enerzijds te maken met het feit dat ik niet wegwilde van die straatkant (Erik kende Marc, Ben en Klaus namelijk niet), maar anderzijds leek het me geen probleem, omdat ik, als gezegd, droge spullen bij me had.

Die wilde ik dus even aantrekken, in dit stadium. Dat ging echter niet direct, omdat we wat vaart moesten maken naar de volgende rust. Ook dat leek me geen probleem, want die rit ging niet al te lang duren en bovendien betekende die in ieder geval droogte. Eenmaal bij die volgende rust, kort na de Duvel-brouwerij op een onmogelijke straathoek, waar wij beide auto's in een soort van modderbad moesten parkeren, zakte ik daar echter diep in die ijskoude modder weg bij het over de auto's spannen van het dekzeil. Eens te meer vond ik het, nadat we dat zeil gespannen hadden, de voorraden uitgepakt en gerangschikt, en Erik aan het koffiezetten geholpen hadden, wel even tijd voor omkleden. Dat deed ik dus vervolgens (met wat hulp van Dinger, die zo vriendelijk was uit de jerrycan wat water over mijn bemodderde poten te mieteren), en daarna ging het inderdaad een stuk beter. Erik was bovendien zo vriendelijk mij een fleece te lenen, omdat mijn eigen trui doorweekt te drogen hing.

Photo: Ben Jeursen


Dat nam niet weg dat er een nieuw probleem ontstond: contact. Er werd namelijk zoveel gebeld en ge-smst, in de directe omgeving, dat er geen doorkomen meer aan was. En dus bereikte ik, na anderhalf uur proberen, Schelden pas toen hij onze rust, met Anita, allang voorbij was. Tot zijn grote woede, die zich uitte in een bits sms-je: "volgende keer graag eerder waarschuwen". Sja. De rest vingen we gelukkig wel, al hadden we Neumann bijna gemist, omdat ik zo verdiept was in dat sms-gebeuren, en inmiddels, van al het turen in het donker, zulke tunnel-ogen had, dat-ie me voorbij zou zijn gelopen als Dinger 'm niet gezien had. Dat Dinger 'm zag was een zegen, want Neumann had het helemaal gehad en viel hier dan ook uit (geen blamage, want Neumann had niet veel getraind, dit jaar, en inmiddels wel zo'n 42 km eropzitten). Zo'n vijftien kilometer later zouden Jesse Fischer en Boyke Akkermans zijn voorbeeld volgen. Maar dat wisten we toen nog niet.

Eerst moesten we opbreken, en verhuizen naar de volgende rust. En daarbij onstond onmin, tussen mij en Erik. Omdat ik nog steeds op die open sandalen liep, vroeg ik hem namelijk het zeil met Dinger van de wagens af te halen, zodat ik niet ook mijn tweede en laatste droge paar sokken in een meter modder zou hoeven te steken. Ik zag in dat verzoek geen probleem - het opbinden en afhalen van het zeil is namelijk een klus waar je maar twee man voor nodig hebt, en waarbij een derde volstrekt overbodig is, op het opvouwen ervan na afhalen na; en ik had bij alle vorige keren wel geassisteerd, en was ook volstrekt van zins dat een volgende keer weer te doen.

Maar Erik werd er woedend van, want vond dat ik sowieso vreselijk liep te zeiken (ik had dus aangekondigd dat ik mij even wilde omkleden, dat gedaan, en de opmerking "Kut, duurt wel even voordat mijn trui droog gaat zijn" gemaakt, voor Erik dus aanleiding om mij een fleece te lenen, maar op zich had ik die opmerking niet daarom gemaakt) over een probleem dat ikzelf had veroorzaakt doordat ik mijn spullen niet goed voor elkaar had (zijn letterlijke woorden), en dat dit een nieuw staaltje van asociale luiheid was. Sja.

Ik vond dat uiteraard niet, maar gooide geen olie op het vuur. Toen het zeil vervolgens opgevouwen moest worden, dacht ik "Mooi, daar kan ik wel mee helpen, want dat gebeurt naast de modder op het asfalt" en schoot ik dus te hulp. Maar met maar 1 hand, omdat ik in de andere twee stuks afval had (lege plastic flessen energydrank - die op de grond gooien leek me een slecht idee, omdat ik Erik net zorgvuldig suikerklontpapiertjes uit de modder had zien vissen, daarbij het nobel commentaar gevend dat we de boel niet moesten vervuilen, en die flessen in de vuilniszak gooien, dat was ik van plan, maar als ik dat eerst deed was ik te laat voor het opvouwen van het zeil) - en ook dat deed Erik in woede ontsteken. "Pleur die zooi toch weg, idioot." Sja.

Photo: Anita WillemsenDe volgende rust planden wij korter op deze, dan dat we vorig jaar gedaan hadden. Dat deden we, omdat we vorig jaar te horen hadden gekregen dat het wel erg lang duurde, toen we om een uur of elf 's ochtends bij de sporthal in Buggenhout hadden gestaan. Dus kozen we nu voor een hoek in een landweg bij Peizegem, bij de zuidgrens van de gemeente Buggenhout. Dat betekende wel dat we zelf korter konden slapen. Verleden jaar hadden we vijf uur kunnen pakken, in een stille Buggenhoutse straat. Dit jaar zouden het er hooguit twee kunnen worden, omdat Harm al in de Palm-brouwerij zat te eten toen wij 10 kilometer verder de wagens parkeerden. En dus stelde ik voor dat alleen Lourens en Erik zouden gaan slapen. Die hadden immers de hele tijd de wagens gereden en waren dus moeier dan ik.

Zelf zou ik dan weer kunnen gaan pitten als Harm en Anne-Jan langsgeweest waren, want die lagen inmiddels zo'n twee-en-een-half uur voor op de rest. Zo gezegd zo gedaan, maar dan moest Erik mij wel nog even uitleggen hoe zijn benzinebrander werkte, opdat ik koffie en soep zou kunnen voorbereiden. En u raad het al: ook nu werd Erik kwaad. Niet omdat ik vroeg om die uitleg, maar omdat ik, terwijl hij die brander uit de Ford ging pakken, op hem bleef staan wachten, met mijn kouwe klauwen behaaglijk weggestoken in de zakken van de fleece die hij me geleend had. Want dat vond-ie weer een staaltje van asociale luiheid. Sja. "Als er iets is dat je wilt dat ik doe, moet je dat gewoon zeggen", probeerde ik nog, tevergeefs: Erik legde mij bits uit hoe het apparaat werkte en trok zich kwaad terug in de LandRover om te slapen, terwijl Dinger en Neumann zich in de Ford versnurkten.

Ik, meanwhile, beleefde de prettigste uren uit deze support-aflevering, in alle rust vier blikken soep verwarmend, koffiezettend, paprika-snijdend, en af en toe naar het parcours, honderd meter verderop lopend, om te kijken of er al wat in zicht kwam. Zo'n twee-en-een-half uur verder (want steeds trager bewegend) arriveerden Harm en Anne-Jan. Die waren zichtbaar opgelucht mij te zien, en stortten zich vol overgave op de soep, paprikarepen, koffie en druivensuiker.

Harm: "wat een klotetocht. Zelfs Anne-Jan en ik hebben de hele tijd ruzie. Behalve als er mensen voor ons lopen die ruziemaken, dan vergeten we de onze even en letten we daarop". Ik: "Och, dat geldt niet alleen voor jullie". Waarop ik de geïnteresseerde Harm uitlegde wat ik hierboven schreef, aangaande de onmin tussen mij en Erik, en erbij zei dat ik vermoedde dat Erik's vermoeidheid hem parten speelde, in deze, en dat ik het hem dus niet zo kwalijk nam (ik had wel op het punt gestaan mijn bullen te pakken en naar de dichtstbijzijnde taxi te wandelen, na die benzinebrander-uitleg van Erik, maar besloten dat niet te doen, omdat ik immers gekomen was om mijn lopers te supporten, maar dat zei ik er maar even niet bij).



Dat uitleggen aan Harm had ik niet moeten doen, kennelijk, want het maakte Erik nog woedender. Die had het namelijk, inmiddels weer half wakker, allemaal gehoord, en hoewel ik zelf niet vond dat ik over hem 1 onvertogen woord had gezegd, vond hij mij een NSB-er, en dat ik niet moest proberen hem op te zadelen met het zelf niet voor elkaar hebben van mijn spullen. Sja. Ik had toch echt niet het gevoel dat ik dat gedaan had, want had hem ook tegenover Harm niet de schuld gegeven van welke ellende mijnerzijds dan ook.

Maar toen Erik, zodra de laatste van onze wandelaars en kennissen langsgeweest waren (die merkten, buiten Harm en Anne-Jan aan mijn uitleg, niets van onze ruzie, omdat Erik en ik, tegen elkaar zwijgend, langs elkaar en hun heen bewogen totdat ze weg waren), mij die NSB-er noemde, mij er dus van betichtte mijn problemen op hem af te wentelen, en zijn spullen inpakte en ziedend naar Nederland vertrok, mij toevoegend dat ik wat hem betreft "aan het gas" kon, was het ook mij welletjes, en sprak ik "wel, dan is hier je fleece, voor het lenen waarvan overigens mijn hartelijke dank, en dan wens ik je een prettige reis huiswaarts - overigens is het genoegen geheel wederzijds".

Want ik vond hem inmiddels een arrogante, farizeeërige klootzak. Dat had met veel te maken dat ik niet uitgesproken had.

Want ik vond het uiterst asociaal dat hij, toen ik vroeg of ik de achterplecht van de LandRover net als vorig jaar mocht gebruiken voor het uitstallen van de voorraden, hij daarin toestemde, en ik hem vervolgens vroeg of hij 'm dan even leeg kon maken, sprak "doen we straks wel", mij daarop twee uur had laten wachten en ik daardoor maar mijn toevlucht had moeten zoeken tot de achterplecht van de Ford (die veel kleiner is en niet van de zijkant bereikbaar is, dus onhandiger in gebruik), omdat mij anders geen tijd meer restte voor het rangschikken van de voorraden en geven van uitleg erover aan Dinger - maar ik had daar niet over geklaagd, tegen Erik.

En ik vond het uiterst asociaal dat hij mij wel beval de stafkaart te lezen terwijl hij reed (op zich een logische gedachte) maar vervolgens totaal geen geduld had met mijn onervarenheid daarin (het was de tweede keer in mijn leven dat ik een stafkaart zag, we reden over aardedonkere wegen, en Erik reed flink door), en mij dus toevoegde "Wat heb je nou aan jou?" - maar ik had daar niet over geklaagd, tegen Erik.

En ik vond het uiterst asociaal dat hij, toen ik hem vooraf van mijn (of dus eigenlijk Anne-Jan's) plan-met-de-vitaminetabletten vertelde, en dus zei dat we daar twee jerrycans voor nodig zouden hebben, wel bereidwillig riep: "daar zorg ik wel voor", maar toen puntje bij paaltje kwam weigerde mij te Wintam 1 van de 2 aanwezige jerrycans af te staan ervoor, omdat-ie bang was dat we anders te weinig drinkwater over zouden hebben, zodat er slechts 1 thermosflesje met die vitamine-rommel was, waardoor er uiteindelijk zo weinig van gedronken werd dat ik met een persoonlijke strop van zo'n 60 euro aan niet gebruikte tabletten bleef zitten, achteraf (let op, ik zeg niet dat dat kwam doordat Erik het de lopers sowieso niet aanbood omdat-ie het hele idee onzin vond, wat wel is wat ik denk, maar niet wat hij zei, vooraf; sja, dat gaat bij die padvinders natuurlijk sowieso anders - die laat je niet kiezen, maar douw je het door de strot, en zo ben ik ook gewoon te supporten, omdat mijn persoonlijke ervaring leert dat eenieder allang blij is met alles wat-ie krijgt, en zeker als het werkt, omdat-ie te moe is om erover na te denken) - maar ik had daar niet over geklaagd, tegen Erik.

Nee, ik had dat allemaal niet uitgesproken.

Want dat was namelijk allemaal minder erg dan hoe hij me behandelde inzake mijn vermeende luiheid en het, even vermeend, niet voor elkaar hebben van mijn spullen, terwijl hij aan het begin van de vrijdagavond, te Bornem, nog tegen mij gezegd had dat ik in geen geval over onhebbelijkheden zijnerzijds moest vallen, omdat hij dat ook niet over die van anderen zou doen, omdat de lontjes nou eenmaal korter zijn bij zo'n onderneming, van de vermoeidheid.

Farizeeër. Niet voor elkaar, mijn spullen? Wie had alle voorraden ingeslagen? Luiheid? Wie had zich in de voorafgaande weken bekommerd om de deelnemerslijst, de te huren mobiliteit, en de aard van de ravitaillering? Wie stond er, terwijl-ie Erik had laten pitten in plaats van zichzelf, in de natte kou soep en koffie te maken voor de lopers? Dit nog los van het feit dat ik zelf het liefst die Ford zou hebben gereden, maar dat niet mocht omdat ik mijn rijbewijs nog geen 6 maanden had? En wie, overigens, bleef zich om die lopers bekommeren terwijl Sint Erik op zijn wolk aftaaide naar huis?

De tering voor je, hypocriete blaaskaak. Rot fijn op naar Nederland en scheer je weg uit mijn leven. Ik heb mijn buik vol van 'vrienden' die mij vertellen hoe ik mijn leven moet leiden. Dat maak ik GODVERDOMME zelf wel uit. Met excuses aan de gelovigen.

Erik daarom prettig kwijt (dat vonden de lopers uiteraard niet; die stuurden, in een veel later stadium, een uiterst onheus kaartje naar Erik waarin ze hem meldden hem te hebben gemist omdat ik geen koffie kan zetten; onheus, omdat ik dat wel degelijk kan - dat heeft mijn moeder mij keurig geleerd - en ze me er nog voor bedankt hadden ook, die ochtend, maar dat nog met Erik erbij was, omdat ik daarna geen koffie meer gezet heb, die dag, want geen benzinebrander meer), tot verbijstering van Dinger overigens, die de ruzie nauwelijks had opgemerkt, vertrok ik daarom met Neumann, Dinger en stafkaarten (want die had Erik mij niet willen meegeven, omdat de Soc. ze hem nog niet vergoed had, dit ondanks mijn harde toezegging dat dat ging gebeuren; ik had dat het liefst direct gedaan, maar kon dat niet meer, omdat bijna al mijn cash was opgegaan aan reserveband en dekzeil - gelukkig maar daarom, dat Erik ze wel afstond aan Dinger, die hem ervoor betaalde, met een kleine bijdrage mijnerzijds).

Dinger kon die dingen Godzijdank beter lezen dan ik, en zo kwamen wij na een omweg door Lebbeke terecht aan de kop van de spoorbaan bij Oppuurs. Beroemde plek, omdat Max daar verleden jaar onwel werd, waardoor ik de rest (waaronder de finish van de lopers) toen had moeten missen doordat ik in de wachtkamer van het ziekenhuis te Dendermonde zat. En gedenkwaardige plek, omdat ik daar toen Steve Atkinson tegen het lijf liep. Die was er dit keer niet, al was-ie, zou later blijken, wel dicht in de buurt, maar ik liep er dit jaar iemand tegen een prettiger lijf: dat van Tinneke, namelijk, de Belgische soldatin die ik op de MESA ontmoet had, en die mij toen al beloofd had haar snoet te komen laten zien als wij de Dodentocht gingen supporten, want immers in België.

Ze kwam haar belofte na, en dat was prettig, al was het maar een half uur. Samen haalden wij onze lopers en kennissen binnen, en daarna vertrok zij naar Antwerpen, voor familiezaken.

Photo: Ben Jeursen Photo: Anita Willemsen


Wij verzorgden vrolijk ons wandelvolk, en trokken daarna, op speciaal verzoek van drs. van der Schelden, naar de laatste door ons in te richten rust, in de buitenwijken van Bornem, vijf kilometer voor de finish, ongeveer waar ook Marco Neumann dat vorig jaar gedaan had, terwijl ik in dat Dendermondse hospitaal vertoefde.

Photo: Anita WillemsenEn die rust werd wederom op grote prijs gesteld, door bijvoorbeeld Anita, die er fris als een hoentje met Albert arriveerde, als eerste van onze lopers (uitgezonderd Harm en Anne-Jan, die al gefinished en naar huis vertrokken waren), maar wel blij de meloen aanviel die ik voor haar had klaarliggen. Harm, overigens, belde ons intussen de oren van het hoofd, opgetogen over het eind, aan zijn Dodentocht, en het feit dat-ie onderweg, vlak voor de finish, op grond van zijn Wandelsoc.-uniform, herkend was door Steve Atkinson en de rest van de Herts and Bucks Wing van het Air Training Corps. "C'mon, Wandelsoc.!" hadden ze tegen hem en Anne-Jan geroepen. Daar was Harm zeer verguld mee. Sja zo gaat dat, Swarts, bij internationale tochten maak je vrienden, en de Soc. doet van zich spreken.

Mij zouden ze die dag dan weer niet vinden, hoewel ze Harm wel naar me gevraagd hadden. Maar ik (naast Bernd, sinds de Castlebar bevriend Duits reservist) hun wel. Althans, ik vond van hun 1 loper, ter hoogte van onze rust, die ik hartelijk feliciteerde met zijn prestatie en uitnodigde op de niet-aanwezige koffie: die hij, niet eens daarom, afsloeg; hij maakte liever zijn laatste meters, begrijpelijk.

Drs. van der Schelden, intussen, deed wat van hem te verwachten valt: hij rekte zijn tijd op het parcours zo lang mogelijk, en begaf zich dus, naar later bekend werd op uitnodiging van locals, vlak voorbij eind van de dijk naar Branst, in Restaurant Scheldehooft, uitgebreid aan het bier - in gezelschap van Rijkman, Fischer, van Dijk en de Gisser. Dit tot grote woede van Lourens Dinger, die het bijzonder asociaal vond van Schelden om dat te doen, terwijl Schelden ons verzocht had om die laatste rust op 5 km. Sja.



Ik vond dat Dinger onterecht boos was. Want de uiterlijk toegestane finish-tijd is 21:00 uur. Dus als Schelden pas dan binnen wil komen, is dat zijn goed recht. En dat deed hij dan ook, met medeneming van die rust die wij voor hem hadden ingericht, en daarvoor niet minder dankbaar. Geen speld tussen te krijgen, wat mij betreft.



Maar ik vond wel dat dat niettemin consequenties had. Want Albert en Anita zaten inmiddels al behoorlijk lang bij de finish op een terras, en dus flink op te stijven en koud te worden. Ik vind dat iedereen die een mars uitloopt, en al helemaal als die 100 km duurt, recht heeft op een biertje achteraf. Maar ik vind wel dat, als je ervoor kiest vlak voor sluitingstijd binnen te komen, je zo galant kunt zijn tegenover degenen die er al lange tijd zitten en met hetzelfde vervoer terugmoeten, het bij die finish dan bij 1 biertje te houden.

Photo: Anita Willemsen Photo: Anita Willemsen Photo: Anita Willemsen Photo: Anita Willemsen Photo: Anita Willemsen Photo: Anita Willemsen


Dus zo sprak ik af het te zullen regelen, met Dinger, die daar weer wat rustiger van werd. En zo regelde ik het ook, door met Neumann te bekokstoven dat hij de bus ging halen terwijl wij dat ene biertje dronken. Dus toen Neumann mij belde (en wij inmiddels wat hilarische medaille-uitreik-taferelen achter de rug hadden, en bovendien Boyke en Jesse hervonden hadden; Jesse vond nog steeds dat de Dodentocht voor mietjes was, maar zichzelf er geen, omdat hij op 57 km was uitgevallen) dat hij met de bus bij het station stond, blies ik de aftocht.

Dat bleek wat te snel te zijn gegaan voor Fischer en Rijkman. Dus toen iedereen in de Ford Transit bij Dinger zat (en ik in Neumann's Roodford - overigens duurde het ook al lang voordat iedereen in die Transit zat, omdat men, aan gene zijde van de spoorweg-overgang, lang getreuzeld had bij een snack- en dranken-toko, tot mijn persoonlijke ergernis; mijn doel was namelijk Nederland te halen op zo'n tijdstip dat we nog met zijn allen een laatste glas konden heffen, op de goede afloop, dit incluis de chauffeurs, die uiteraard niet konden drinken tot dan), bleken die nog afwezig.

Waarop Neumann ze belde, en er eindeloos soebatten volgde. Van Schelden, die herhaaldelijk op hoge toon eiste dat Neumann hem diens telefoon ter hand zou stellen, opdat hij een en ander zou kunnen regelen met de volgens hem veel redelijker dan Fischer zijnde Rijkman - en van Neumann, die vond dat Schelden zijn bek moest houden omdat hij in gesprek was met Fischer. En van Fischer, omdat die het zo lullig zei te vinden, van ons, dat we weggegaan waren "zonder het hun te melden" (ik had het toch echt op luide toon afgekondigd, op de hoogwandig galmende binnenplaats van Het Land van Bornem), dat-ie claimde in Bornem te zullen overnachten, in een hotel, met Rijkman, en de volgende dag te zullen terugreizen per trein.

Waarop onmin ontstond in de Transit, omdat er waren die vonden dat Jesse Fischer dan maar uit moest stappen om zich bij zijn oom te voegen.

Uiteindelijk bleek het een grap van Fischer, die de Transit betrad met een verongelijkt "Waar waren jullie nou?".

Dat had-ie nou niet moeten zeggen. Want na zo'n Dodentocht zijn de lontjes dus ultrakort, bij iedereen behalve Anita (ik heb nog nooit iemand gezien die er na 100 km marcheren-in-noodtempo uitziet alsof het tijd wordt om fris en fruitig het betere, want verzorgde uitgaansleven onveilig te gaan maken, totdat ik Anita zag). Dus dreigde Albert van Geyningen, die hier voor het eerst in ons bijzijn brak (dat had zich overigens al aangekondigd toen-ie op de binnenplaats van Het Land van Bornem uitviel tegen Schelden, om diens algemene asocialiteit, mede inzake dat zuiprekken-voor-de-finish), om Fischer uit de inmiddels met 120 km p/u richting Nederland spoedende Transit te flikkeren. "Iedereen brult hier altijd dat-ie van alles zal doen, maar ik waarschuw je, ik doe het ook." Sja.

Ik zal niet zeggen dat ik Albert niet begrijp.

Jesse begreep er geen fuk van. Die barstte verschrikt in huilen uit. Hetgeen Fischer ertoe bracht zich vaderlijk over hem heen te buigen. Hetgeen zowel Schelden als Dinger belachelijk hypocriet vonden (die werden daar dus weer razend van).

Uiteindelijk was het Rijkman die de boel suste, want Fischer stil kreeg. Niet slecht, voor een bruidegom die al zoveel met de Soc. te stellen had (zie het verslag van de MESA, bij dag 1, daarover).

Ik, intussen, merkte daar allemaal niks van, want zat dus met Neumann in diens Ford. Hij vond het namelijk wel prettig mij te laten rijden, en ik was gebrand op de extra rij-ervaring - maar ik was inmiddels zo moe (want ik had dus helemaal niet meer geslapen die nacht) dat ik onder het rijden in slaap dreigde te vallen en dus het stuur maar weer aan hem overdroeg.

Nadat de Transitters Albert van Geyningen thuis, in Ammerzoden, hadden afgezet, troffen wij ons weer bij wegrestaurant De Lucht Oost. Waar het te laat was voor gezamenlijk eten of glasheffen, omdat De Lucht zowel aan oostelijke als aan westelijke zijde gesloten was, inmiddels.

Tot grote woede van drs. van der Schelden, die op luide toon eiste iedereen een borrel te mogen geven. Ik vond dat heel creatief van 'm, maar zag er niet zoveel kansen voor, bij een gesloten horeca.

Wij taaiden dan dus maar af naar Schiphol, omdat Rijkman, Willemsen (daartoe door de anderen uitgenodigd), Fischer en Fischer daar de trein naar het Haagse konden pakken. Met Dinger en Schelden reed ik daarna naar Haarlem. Daar kreeg Schelden vervolgens nog een bloedspuwing, omdat-ie een schoen en een poloshirt niet kon vinden (hij beschuldigde prompt de medereizigers van diefstal, maar vond ze uiteindelijk terug in, nota bene, mijn reistas, waar ik ze toch echt niet zelf had ingestopt), maar volgde een kalme nacht.

Epiloog
Ik schrijf ze zelden, maar deze verdient er één.

Ik zal niet snel weer supporten. Supporten is bovendien zwaarder dan lopen, merkte ik dit jaar. Dus volgend jaar, dat beloof ik u deo volente, loop ik weer lekker de Dodentocht.

Jesse verklaarde, tegenover Oom Ronald (waar doet mij dat toch aan denken?), achteraf dat-ie de Soc. "totaal geschift, maar wel lachen" vond, dus die huilbui heeft 'm hoogstens wat verward gemaakt (ik bleek naast wat voorraden van hem een rugzak overgehouden te hebben met daarin een paar sokken, zijn Gameboy, een handdoek en een pet).

Daarnaast bleven over: het junglemutsje van Barend (hij heeft het inmiddels terug, gelukkig, want anders valt er slecht te overleven, daar in het Haagsche) en meerdere blauwe handdoeken, waaronder tenminste 1 van Erik, al weet ik niet welke.

De busruzie is bijgelegd, want naar het rijk der Sociëtabele tafelverhalen verherverdirigeerd.

Kuijken sms-te mij onlangs "Moeten wij niet eens nader tot elkaar polderen?", waarop ik terug-sms-te "mijn voordeur is geduldig", waarop hij terug-sms-te "de kroeg ook", waarop ik terug-sms-te "maar ik ben nog blut van de Dodentocht en heb geen zin om er vanavond uit te gaan", waarop hij terug-sms-te "andere keer dan", waarop er niets meer gebeurd is, omdat hij geen initiatief meer getoond heeft, en ik mij niet geroepen voel dat te doen richting arrogante, farizeeërige klootzakken die bij MIJ weglopen. Die komen maar uit zichzelf terug, of niet. Mij een biet. Polderen? Het idee. Als fervent aanhanger van Paars vind ik eerder dat ik helemaal niks moet, dan dat ik moet polderen.

De dag na de Dodentocht besloot Schelden dat er, des avonds, op de goede afloop gedronken moest worden, na het terugbezorgen van de Huurford bij Bouwens. Ik vond dat op zich prima, maar waarschuwde hem dat ik, dankzij al dat voorschieten, voorlopig blut was. "Dat is geen probleem", kreeg ik van hem te horen. Dus wij met Dinger een terras op, en Schelden proberen de rest van de Dodentochters en Soc. erbij te praten, per telefoon. Dat lukte nauwelijks: alleen Max en Prakke voegden zich bij ons. De hele avond bleef ik Schelden bij bestellen van elke consumptie vragend aankijken, maar hij bleef "Geen probleem" doen. Totdat de rekening kwam. Toen wilde hij mij, "als vriend", "wel 10 euro geven" en voor de rest van het 25 euri groot bedrag kon ik wel een persoonlijke lening bij hem afsluiten. Waarop ik in woede ontstak. "Als ik een lening had gewild, had ik je om een lening gevraagd. Ik heb je verteld dat ik blut ben. Dat betekent niet dat ik een lening wil, maar dat ik een lening niet wil, omdat ik hem niet kan terugbetalen." Waarop Schelden hysterisch werd, begon te krijsen dat ik niet van hem kon verlangen dat hij die rekening voldeed en glaswerk kapot begon te smijten. Waarop ik, omdat het één van mijn stamkroegen betrof, ingreep en hem met twee tafeltjes platlegde. Waarop hij, toen ik eenmaal boos naar huis was vertrokken, alsnog die 25 lapte. Waarop ik, omdat ik bij nader inzien besloot geen drank van dit soort eikels te willen, zodra ik die 25 zelf had in een Greenwheels stapte en naar Ieper, te België reed, waar Schelden namelijk inmiddels de Vierdaagse van de IJzer aan het lopen was met Max, om hem die 25 terug te geven (kostte me 331 euri, bleek achteraf, maar dat had ik er graag voor over om onafhankelijk te zijn van die sme-ri-ge manipulator). Waarop hij die weer in drank stak en het nog laat en gezellig werd, met o.a. Steve Atkinson en het Herts and Bucks Marching Team. Schelden vermeldt in zijn verslag uiteraard niet waarom ik naar Ieper kwam, maar het was dus zeker niet alleen om Max binnen te halen (al was dat een prettige bijkomstigheid) en de Britten te zien (al was dat een prettige bijkomstigheid). Schelden lult het weer fraai naar zich toe, in zijn verslag. Het is een gro-te schan-de.

Oh. En ik krijg (wij schrijven bij schrijven dezes 11 october 2004, dat is dus bijna twee maanden na de Dodentocht; dat dit verslag een bevalling was ligt uiteraard niet eens alleen aan het feit dat er heel veel andere verslagen aan voor- en achteraf gingen, om te schrijven en voor het Web te bewerken, mijnerzijds) overigens van de Wandelsoc. nog steeds 460.84 euri (want Jochem heeft mij er 60 voorgeschoten, zie verder mijn keurig uitgewerkte Excel-sheet, waarin te lezen valt dat de aftershave, over de aanschaf waarvan, naar ik vernam, Dhr. van Geyningen nogal viel, NIET door de Wandelsoc., maar door mijzelf betaald is), Erik krijgt, wegens diesel, nog steeds 60.16 euri van de Wandelsoc., en Lourens krijgt nog steeds 25 euri van de Wandelsoc., omdat niet iedereen inmiddels penningmeester Prakke zijn of haar deel betaald heeft. Het is een grote schande (al valt die Harm en Anne-Jan niet aan te wrijven, omdat ik vergeten was in mijn keurig uitgewerkte Excel keurig uit te werken dat zij geen gebruik hadden gemaakt van het gezamenlijk vervoer).

Penningmeester Prakke, weliswaar niet mee met de Dodentocht, vind dit allemaal zoveel gezeik aan zijn kop dat-ie heeft aangekondigd op korte termijn te ont-penningmeesteren. Gezeik aan je kop? Lijkt me de slechtst denkbare reden om wat dan ook te ont-en, in Soc.-verband; gezeik aan je kop is namelijk de enige zekerheid, in Soc.-verband, dus dat kun je vantevoren wete, zakmaarzegge. Penningmeester Prakke heeft trouwens ook nog een stukkende computer, waardoor het allemaal nog meer gezeik aan zijn kop is. Het is een grote schande.

Maar: mijn prosit, heren, dame, keurig gewandeld (je zou het bijna vergeten zeg).